Naam |
Jan Binnes |
|
Geslacht |
Mannelijk |
|
Geboren |
1744 |
Wijgeest
(Oudwoude) Kolummerland en Nieuwkruisland |
Gedoopt |
12-04-1744 |
Oudwoude, Kolummerland
en Nieuwkruisland |
Huwelijk |
1768 |
met Sytske Gabes
Wadman |
Beroep |
Boer te Oudwoude |
|
Overleden |
18-02-1797 |
Leeuwarden |
Reinier Dibbetz,
redacteur van het blad "Heraclyt en Democryt" houdt staande dat de leden
van `het hoogste Gerechtshof, : Jan Binnes (hoe doodschuldig hij ook weezen
mogt) VERMOORD hebben, door hem Revolutionair met vijf tegen drie stemmen,
zonder Form van Proces ter dood te verwijzen.
VONNIS Jan Binnes: Jan
Binnes, gev: en beklaagde. Alzoo den Hove van Friesland uit de Confessie van
Jan Binnes van Oudwoude teegenwoordig gevangen en anderzints genoegzaam
gebleeken is, dat den gevangen op den 3. Februarij 1797 zig aan het hoofd van
een groote troup volks, gewapend met een geweer, vorken, seijssen,
snoeijmessen, stokken en allerleij moordgeweer, heeft begeeven na Collum en
toen aldaar met de Sabel in de Vuist op de Rechtkamer is ingedrongen, den
Praesident van het Gerechte, Jacob Ellens, in zijn functie, met de dood heeft gedreigd, bij aldien
Jacob Ellens
aan den gev: niet zeide wie teegen Abel Reitzes getuigd hadde, dat dit gepleegd
geweld en oproer ten gevolge heeft gehad, dat Abel Reitzes uit handen der
Justitie is ontzet geworden en dat den gevangen des dags daar aan volgende zig
weder met de oproerige hoop muitelingen in grooten getale te Collum heeft
laaten zien, en toen heeft uit gemunt in oproerigheeden en geweld, hebbende Elle
Ellens onder bedreiging des doods
gedwongen om meede te gaan - dat den gevangen op dien dag van Collum met de
oproerige bende is gegaan naar 't Collumer Vallaat, en aldaar aan het huis van
Abel Keuning heeft geplundert, gestolen, gevloekt en gedreijgd om alles in
brand te steeken, den Fiscaal Jackle IJpma kwaadaardig voor 't hoofd heeft
geslagen, en teegen de huisvrouw van Abel Keuning gezegt, duivels beest, wat
beweegt mij, dat ik dij de harssens niet in slaa. - dat de gev: met het ligt in
't hooij gezogt heeft om Abel Keuning te vermoorden, zeggende, terwijl hij met
een vork in 't hooij stak ben hier ook duivels in 't hooij. - dat den gevangen
vervolgens het aldaar gestolene goed met de andere oproermakers heeft gedeelt,
en zig beroempt Capitain en meester van de gantsche meenigte te zijn en dat in
het geheele huis geen patriottisch bloed zoude overblijven. - dat den gevangen
ook gezegd heeft, dat een bedsteede moest worden doorzogt of Abel Keuning daar
ook was, dat hij dan ook voor den duivel zoude sterven. Al het welk zijnde
zaken van zeer kwaden gevolge en daarom anderen ten exempel wel zwaarlijk
behooren te worden gestraft, - zoo is 't, dat het voors: Hoff, op alles
rijpelijk gelet en geconsidereert hebbende, het geene men in deezen behoorde te
considereeren , in den naam en van wegens het volk van Friesland den voorn:
gev: heeft gecondemneert en condemneert hem bij deezen, omme bij den
Scherprechter op het Schavot geleijdet, aldaar met den zwaarde geexsecuteert en
alzoo van het leven ter dood gebragt te worden. Actum den 18 Februarij 1797.
Bron: De Friesche
Courant van 21 februari 1797. Jan Binnes van Oudwoude, ongeveer drie en vyftig
Jaaren oud, werd, van wegen het Hof van Justitie, den dood aangekondigd; uit
eenige zyner uitdrukkingen scheen het, als of hy dit schadlyk lot wel verwacht had;
zynde dit de gewoone uitwerking van een overtuigd en knagend gewisse.
Ingewikkeld beklaagde hy zig ook, dat hy, daar er zo veele neffens hem, aan den
zelfden gruwel schuldig waren, thans alleen ter dood gebragt, en dus het
slagtoffer onder zo veelen, zou worden. De Scherprechter, D. van Gorkum, een
braaf Grysaart, van in de zeventig Jaaren oud, had voldoende reeden bygebragt,
waarom hy deeze Executie niet kon ten uitvoer brengen; één der Hofs dienaren,
Hendrik Gjalts genaamd, begreep het zyn pligt te wezen, het Hof in deezen ten
dienste te moeten staan, en deed het grootmoedig, het Republikeinsch aanbod,
om, zo men hem de uitvoering toevertrouwde, de Executie te verrigten, onder 't
opzigt van Vader van Gorkum: dit aanbod werd, met betuiging van erkentlykheid,
aangenomen, en het Straf-uur op vier uuren in den nademiddag bepaald. Jan
Binnes werd met de gewoone staatsie van 't Blokhuis naar de Canselary geleid:
de toevloed van Menschen was ontzaglyk. Jan Binnes, anders een woeste knaap,
stond thans sidderende voor zyne Rechters: zyn vonnis werd hem voorgeleezen. Op
de meeste Artiekelen ten zynen lasten, boog hy zagtlyk het hoofd; liet een
diepe zugt, en bad nu en dan met een flaauwe, beevende stem: 'O God! wees my
genadig!' De sententie hem voorgelezen zynde, keerde Jan Binnes zich tot zyn
Rechters: in een smeekende gestalte naderde hy hen, een weinig; met de handen
zaam gedrukt, zo veel zyne ketenen toelieten, en de oogen naar de grond
geslagen, deed hy hen, terwyl de traanen hem over de bleekbestorven wangen
biggelde, het volgende verzoek. 'Myn Heeren mag ik U bidden, dat myn dood
Lighaam aan myn Familje mag bezorgd worden!' - 'Aan uw verzoek zal voldaan
worden!' gaf de President van den Justitieraad hem ten antwoord, en hier mede
werd de ongelukkige naar 't Schavot geleid.
Kollumerland en
Nieuw Kruisland door Mr. A.J. Andreae, pagina 122 e.v. Reeds twee jaren tevoren
(10 Februarij 1795) was, tengevolge van de toenmalige oproerige bewegingen in
dit gewest, de grietman Van Scheltinga van zijn ambt vervallen verklaard en met
zijne ambtgenooten op het blokhuis te Leeuwarden gevangen gezet, terwijl ook
aan den secretaris Gerroltsma, 'om 't weigeren der Friesche Verklaring', den
11den Maart van het volgende jaar zijn post was ontnomen. Kort daarna werd aan
Petrus Adrianus Bergsma het bestuur opgedragen over Kollumerland en
Dantumadeel, onder den titel van baljuw, terwijl Jan Braak tot secretaris van
Kollumerland werd aangesteld. Twee jaren later, in Januarij 1797, ontstond er
eene hevige volksbeweging te Leeuwarden, tengevolge het besluit der Nationale
Vergadering, betreffende de burgerwapening. Weldra sloeg dit tot Kollum over,
alwaar op den 3den Februarij van dat jaar zekere boerenknecht uit Munnekezijl,
Abel Reitzes genaamd, 'die de oproerskreet: Oranje boven! Gestadig aanhefte',
werd gevangen genomen, met het doel hem vervolgens op het blokhuis te
Leeuwarden op te sluiten. Weldra vergaderde zich eene groote bende volks uit
Kollumerzwaag, Westergeest en Oudwoude, die onder aanvoering van zekeren Jan
Binnes van Oudwoude, naar Kollum oprukte en aldaar eenige huizen in brand stak.
Al spoedig was de troep tot 2000 man aangegroeid, die met seizen, snoeimessen,
sikkels, messen op stokken gebonden, met sabels en degens gewapend, het
regthuis te Kollum binnendrongen en den toenmaligen voorzitter van den geregte,
Jacob Ellens,
met den dood dreigde, indien hij den prinsgezinden gevangene Abele Reitzes,
niet wilde loslaten. Dit werd hun geweigerd, waarop zij met geweld ten uitvoer
bragten, wat zij door bedreigingen niet hadden kunnen verkrijgen. Zij vijlden
de kluisters van den gevangene door en dwongen daarop den secretaris Braak eene
verklaring te teekenen, dat hun nooit eenig leed wegens het bedrijven van deze
daad zou overkomen. Onmiddellijk werd hiervan berigt gezonden aan Abele
Keuning, kastelein op het Kollumervallaat, lid van het Provinciaal Bestuur, die
in allerijl tijding van het gebeurde naar Leeuwarden zond.
{Volgens zijne
eigenhandige aanteekeningen, berustende op de Prov. Bibl. Van Friesland, was
zijn naam Abel Wijbrens Keuning en den 22sten Aug. 1750 te Gerkesklooster
geboren. In 1788 werd hij 'castelein en sluiswagter' op het 'Collumer-Vallaat'
en werd hij in 1796 'medelid der municipaliteit van het District Kollumer- en
Nieuwkruisland.' Hij vervaardigde onderscheidene gedichten en een verhaal van
zijne lotgevallen van 1750 tot 1813.}
Inmiddels had men
ook dienzelfden dag te Dockum berigt gekregen van de handelingen der
Prinsgezinden. Toen dezen namelijk op weg naar Kollum waren, hadden zij de
trekschuit van Stroobos op Dockum ontmoet en onder geweldig vloeken en tieren
te kennen gegeven, wat zij van plan waren. Terstond overlegde men daar, wat er
in dezen gedaan moest worden en het geregt dier stad beval Hector Feugen,
commandant der gewapende burgermagt, om met 56 schutters, voorzien van een
veldstuk, des avonds ten 10 ure naar Kollum op te rukken, waar hij met zijne
manschappen des nachts tusschen 2 en 3 uur aankwam. Uit Leeuwarden had tevens
het Provinciaal Bestuur twee leden uit hun midden, Ament en Germans, derwaarts
gezonden, onder een escorte huzaren. Bij Kollum gekomen, ontmoetten zij eenige
volgelingen van Jan Binnes, die terstond werden omsingeld en van welke er 66
werden gevangen genomen. Naar Kollum gevoerd, sloot men deze gevangenen aldaar
op in de kerk en liet ze streng bewaken.. Den volgenden dag begaf Jan Binnes
met de zijnen zich op nieuw naar Kollum 'in grooten getale'. Bij het
Kollumervallaat werden zij aangevallen door eenige schutters, onder bevel van
den luitenant Visscher, die door hen tot vlugten genoopt werden. Feugen rukte
hierop met de overigen en het stuk geschut uit Kollum op en liet de luitenant
van der Werf met een klein detachement aldaar achter. De Prinsgezinden werden
wel door Feugen op de vlugt geslagen, maar ijlden nu naar Kollum, waar nog
anderen uit O.-Dongeradeel en Burum zich bij hen voegden, en den luitenant van
der Werf verjoegen. Nu hadden de Prinsgezinden de handen ruim. Zij braken de
kerk open en verlosten de gevangenen. Hierna vormde de bende, die steeds meer
en meer aangroeide, het plan, om de dokkumer schutters, die bij het
Kollumervallaat hadden post gevat, den pas af te snijden en naar Dockum op te
rukken. Doch de schutters, hiervan onderrigt, spoedden zich naar hunne
woonplaats terug, waar zij des avonds omstreeks 7 uur aankwamen. Korten tijd
daarna vertoonde zich de bende voor de stad en begon weldra een hevig
geweervuur te openen, hetwelk door enkele geweerschoten beantwoord werd. Daar
dit niet het gewenschte gevolg had, laadde men een stuk geschut en liet dit
afvuren. 'De Oranje-kreet hield op en wierd vervangen door een akelig gekerm,
(Och Heere! Mijn arme ziel) dat de lugt deed weergalmen, en boven alle
beschrijving is, terwijl alles wat vlugten kon door heggen en struiken, slooten
en greppels het hazepad koos.' Keuning had het met zijne vrouw en drie kinderen
ondertusschen hard te verantwoorden gehad. Toen Feugen met zijne schutters het
Kollumervallaat achter den rug hadden, was Jan Binnes met eenigen der zijnen
het huis van Keuning binnengedrongen, met het plan hem te vermoorden, hetwelk
evenwel niet gelukte. Keuning verborg zich zoo goed hij kon, eerst 'in een hoek
nevens eene bedsteed', later op den hooizolder en eindelijk in een paarderuif,
waar hij 15 uren in den grootsten angst doorbragt, zoowel over zijn eigen lot,
als dat zijner vrouw en kinderen, die inmiddels veel van deze woeste bende te
lijden hadden. Verhit door jenever en wijn, 'dat zij schielijk ingezwolgen
hadden', plunderden en vernielden zij alles wat onder hun bereik kwam. Des
avonds ten half zeven uur rukte een detachement schutters en eenige friesche
gardes met 2 veldstukken onder bevel van den commandant P. van Slooten, uit
Leeuwarden naar Bergum en vervolgens in de rigting van Kollum. Bij het
Kollumervallaat gekomen bemerkten zij daar de woeste bende, die zij verjoegen,
waarop zij meester waren van het huis. Den volgenden dag begaf Van Slooten zich
met zijne manschappen in gezelschap van Keuning naar Kollum, waar zij ten elf
ure, zonder eenigen tegenstand te ontmoeten, aankwamen. Ook van den kant van
Groningen stelde men ernstige pogingen in het werk dit oproer te dempen. Te
dien einde zond de luitenant-generaal Dumonceau, commandant van de linker
divisie der bataafsche armée, den kapitein Vincent met een detachement huzaren
naar Stroobos, alsmede eene colonne naar Surhuizum, Buitenpost en Kollumerzwaag
en eene andere door Grijpskerk en Visvliet naar Burum, 'terwijl hij zelf met
het geschut langs het trekpad op Collum aanrukte', waar hij den commandant Van
Slooten vond en van dezen vernam, dat het oproer gelukkig gedempt was. Den
13den Februarij trokken de twee leeuwarder detachementen weder naar Leeuwarden
terug, waar zij met groote vreugde werden ingehaald. Jan Binnes, de aanvoerder
der oproerige bende, was gevangen genomen. Den 14den dezer maand werd hem
aangezegd: 'dat hij zich te bereiden had om 's anderen daags te sterven.' Hij
werd veroordeeld, 'omme bij den Scherprechter op het schavot geleijdet, aldaar
met den zwaarde geexecuteerd, en alzo van het leven ter dood gebragt te
worden.' De scherprechter van Gorkum, 70 jaren oud, verontschuldigde zich wegen
zijn hoogen leeftijd, om dit vonnis uit te voeren en toen zijn ambtgenoot uit
Groningen, daartoe wel verzocht, maar niet verschenen was, bood zekere Hendrik
Gialts, een van 's Hofs dienaren, aan, 'de Executie te verrigten, onder 't
opzigt van Vader van Gorkum.' Op den volgenden dag, des namiddags ten 4 ure,
werd het vonnis aan den veroordeelde voltrokken. 'Jan Binnes', zoo leest men in
de Friesche Courant van den 21sten Februarij van dat jaar, 'verscheen op het
schavot: hij knielde, zwaarlijk zuchtende, en zomtijds uitgalmende: Heere,
ontfermt u mijner! - De dienaar Hendrik Gialts trad toe en sloeg, met eenen
slag, den Muiter door den hals, dat de kop daarheen rolde! - Het beleid, de
cordaatheid en de ongemeene vaardigheid van deezen Dienaar, in dit zijn nieuw
handwerk betoond, zijn boven alle lof; alle Aanschouwers erkennen en bewonderen
dezelven!' Inmiddels waren er onderscheidene personen sedert den 4den Januarij
op het blokhuis gevangen gezet, waaronder uit Kollumerland: Eco de Wendt,
Rudolp Ritsma, beiden uit Kollum, Eeuwe Ennes (Wiersma) uit Burum en anderen.
Op den 10den dezer maand had een feest der patriotten te Burum plaats, 'daar
kort te voren alles nog zoo hevig Oranje-gezind was.' Ten einde de noodlottige
gevolgen af te wenden van het denkbeeld dat de Burumers prinsgezind waren, zoo
althans wordt verhaald, verdroegen zij zich met de andere partijen en ten
bewijze, dat zij het meenden, vroegen en verkregen zij van den geregte
toestemming, 'om een vrijheidsboom te mogen oprechten.' Eenige officieren
bereidden het feest voor. De kapitein van Dunnen hield een 'Vaderlandsche
aanspraak', er werd 'schoon musiek gemaakt en gedanst, terwijl men in het ledig
staande Pastorie-Huis eene maaltijd aanrichtte voor de officieren en leden van
het Geregte, en in andere huizen voor de hussaaren, soldaaten en verdere
burgers en burgeressen. Hier toe werd een vet runderbeest en eenige schapen
door de Burummers gekocht en ten geschenke gegeven, terwijl het aan brood, wijn
en liqueuren niet mangelde: aan tafel wierd door den eersten luitenant Gosenson
een vaars opengesneden, dat met musiek gevolgd werd, terwijl men verder den dag
en avond vroolijk sleet.'